Afbeelding

Oude stropers (1)

Column

Dat het jagers- en stropersboek "Onthou je dag" van Peter van den Burg op een warme belangstelling kon rekenen is niet vreemd. Onder de kopers veel Noordwijkerhouters met een lange familiehistorie in het dorp. In die kringen wordt over het algemeen anders gedacht over de jacht dan onder de volgelingen van mevrouw Thieme. Het boek levert dan ook nuttig inzicht in de sociale geschiedenis van ons dorp.

De jacht op het konijn, legaal of illegaal, vormde een belangrijke bron van inkomsten. Wie het boek gelezen heeft weet dat stropers in de periode tussen 1850 en 1950 op enige clementie van rechters mochten rekenen. Die wisten maar al te goed dat dorpen als Noordwijkerhout achterliepen in de ontwikkeling van welvaart. Met een paar gulden boete mocht je weer naar huis. Maar dat is wel eens anders geweest. De geschiedenis van de stroperij is zo oud als het wild zelf. De archieven van de Houtvester van Holland laten de veel strengere aanpak van stropers zo'n drie- of vierhonderd jaar geleden zien. In het Nationaal Archief is ruim 200 jaar aan verslagen van de Houtvester te vinden (1565-1793). Meer dan genoeg om in drie afleveringen stil te staan bij de stropende voorouder die te maken kreeg met de rechtspraak van de Houtvesters.

Zij beheerden de grondgebieden van het gewest Holland in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Dat betrof met name duingebieden, waarvan een deel de Wildernisse werd genoemd.

De adel speelde vanouds een dominante rol in de jacht en uit haar gelederen werd dan ook de Houtvester aangesteld. Hij werd bijgestaan door de zogenaamde Meesterknapen van Holland. Het slot Teijlingen dat over een eigen gevangenis beschikte was de zetel van de Houtvester.

De rechtspraak in de Wildernisse viel alleen onder hem voor zover het vergrijp onder de wet op de jacht viel. Zijn taken bestonden daarnaast uit toezicht op de aanplant van helm, beheer van het bos en het bestraffen van illegaal turfsteken of het stelen van duinzand.

Aan de zuidkant van ons dorp bezat de Ridderschap Holland als eigenaar van het voormalig klooster Leeuwenhorst een jachtterrein. Dat werd eind 17e eeuw flink uitgebreid omdat in het oorspronkelijk gebied nog maar weinig wild te vinden was. Maar de stroperij vond met name plaats in de oude binnenduinen aan de noordzijde van het dorp. Dat werd gepacht door duinmeiers, kleine boeren die de jacht als tweede broodwinning hadden. Je zou hen ook konijnenboeren kunnen noemen want in hun gebied deden zij er alles aan om zoveel mogelijk van deze beestjes te kweken.

Het konijn had tot midden 17e eeuw een beschermde status als waardevolle bron voor vlees. Zij moest zich vrijelijk kunnen bewegen en boeren mochten de dieren geen beperkingen opleggen door heggen te plaatsen op de grenzen van hun percelen. Probeerde je konijnen te weren door slootkanten extra steil te maken, dan riskeerde je een flinke boete. In sommige verslagen is sprake van konijnen die "vermoord" waren in sloten met bewust steil afgestoken kanten. Bescherming van het konijn was er ook door de invoering van het hondenblokgeld. De eigenaren van honden betaalden belasting voor hun dieren. Dat was tevens een middel om te controleren of een hondenbezitter ook rechtmatig jager was. Het jagen met honden was alleen weggelegd voor "gequalificeerden".

De dieren dienden voorzien te worden van een blok aan hun poten of om de hals om te voorkomen dat zij konijnen zouden vangen. Liep je zonder vergunning met honden op jachtterrein dan volgde een strenge boete. En regelmatig ook verbeurdverklaring van de honden, in feite betekende dit het afmaken van het arme dier. Volgende aflevering meer.

Uit de krant